hand

„hand“: zelfstandig naamwoord

zelfstandig naamwoord | Substantiv subst

Overview of all translations

(For more details, click/tap on the translation)

Hand, Handschrift

Handvrouwelijk | Femininum, weiblich f
hand

hand
Handschriftvrouwelijk | Femininum, weiblich f
hand

hand

examples

vlakke hand

ook | aucha. Handflächevrouwelijk | Femininum, weiblich f

vlakke hand
de handenmeervoud | Plural pl vol hebben figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

alle Händemeervoud | Plural pl voll zu tun haben figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

de handenmeervoud | Plural pl vol hebben figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
handenmeervoud | Plural pl thuis!

Händemeervoud | Plural pl weg!

handenmeervoud | Plural pl thuis!
aan de hand van

anhand (genitief, 2e naamval | Genitivgen)

aan de hand van
daar is wat aan de hand

da istiets | etwas etwas los, da tut sichiets | etwas etwas

daar is wat aan de hand
bij de hand

griffbereit

bij de hand
iemand de hand boven het hoofd houden figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

seine Hand über jemanden halten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

iemand de hand boven het hoofd houden figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
iets in de hand werken

einer Sache Vorschub leisten

iets in de hand werken
met de handen in het haar zitten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

weder aus noch ein wissen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

met de handen in het haar zitten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
met de hand vervaardigd

handgefertigt, -gearbeitet

met de hand vervaardigd
de ene hand wast de andere

eine Hand wäscht die andere

de ene hand wast de andere
iemand onder handen nemen

sich jemanden vorknöpfen (of | oderod vornehmen)

iemand onder handen nemen
hij is op mijn hand

er steht auf meiner Seite

hij is op mijn hand
twee handenmeervoud | Plural pl op één buik zijn

ein Herz und eine Seele sein, unter einer Decke stecken

twee handenmeervoud | Plural pl op één buik zijn
op handen en voeten

auf allen vieren

op handen en voeten
hand toenemen

überhandnehmen

hand toenemen
iets ter hand nemen

iets | etwasetwas in Angriff nehmen,iets | etwas etwas in die Hand nehmen

iets ter hand nemen
uit de hand lopen

außer Kontrolle geraten

uit de hand lopen
de handenmeervoud | Plural pl uit de mouwen steken figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

die Ärmelmannelijk meervoud | Maskulinum Plural mpl hochkrempeln figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

de handenmeervoud | Plural pl uit de mouwen steken figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
van de hand doen

verkaufen, abstoßen, losschlagen

van de hand doen
van de hand wijzen

von sich weisen, zurückweisen

van de hand wijzen
voor de hand liggen

auf der Hand liegen, naheliegen

voor de hand liggen
hide examplesshow examples

Dutch-German translation for "hand"

"hand" German translation

„hand“: zelfstandig naamwoord

hand

Overview of all translations

Context sentences for "hand"