gaan

"gaan" German translation

„gaan“: werkwoord

werkwoord | Verb v <ook | aucha.zijn hulpwerkwoord zijn | Hilfsverb zn>

(For more details, click/tap on the translation)

examples

gaan om

sich handeln um (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk)

gaan om
gaan over

handeln von (datief, 3e naamval | Dativdat)

zuständig sein für (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk)

gaan over
gaan liggen/zitten

sich hinlegen/setzen

gaan liggen/zitten
gaan staan

aufstehen

sich hinstellen

gaan staan
gaan werken

zur Arbeit gehen

an die Arbeit gehen

gaan werken
eraan gaan

draufgehen

eraan gaan
erheen gaan

hingehen

erheen gaan
nog 2 minuten te gaan hebben

noch 2 Minuten vor sich haben

nog 2 minuten te gaan hebben
om kort te gaan

um es kurz zu machen

om kort te gaan
per (of | oderod met de) trein gaan

mit dem Zug (of | oderod der Bahn) fahren

per (of | oderod met de) trein gaan
uit (of | oderod van) elkaar gaan

auseinandergehen, sich trennen

uit (of | oderod van) elkaar gaan
(zich) laten gaan

(sich) gehen lassen

(zich) laten gaan
daar ga je dan! figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig omgangstaal | umgangssprachlichumg

da steht man dann da! figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig omgangstaal | umgangssprachlichumg

daar ga je dan! figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig omgangstaal | umgangssprachlichumg
het gaat (niet)

es geht (nicht)

het gaat (niet)
het gaat regenen

es wird (bald) regnen

es fängt an zu regnen

het gaat regenen
hoe gaat het (met u)?

wie gehts (Ihnen)?

hoe gaat het (met u)?