„kort“: bijvoeglijk naamwoord kortbijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) kurz kurz kort kort examples kort en bondig kurz und bündig kort en bondig kort daarop bald (of | oderod kurz) darauf kort daarop kort geleden vor Kurzem, nicht lange her kort geleden kort houden figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig kurz(of | oderod knapp)halten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig kort houden figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig het kort maken ook | aucha. sich kurzfassen het kort maken korter werken kurzarbeiten korter werken om kort te gaan kurz gesagt om kort te gaan te kort doen schaden (datief, 3e naamval | Dativdat) nicht gerecht werden (datief, 3e naamval | Dativdat) te kort doen ik kom geld te kort mir fehlt Geld ik kom geld te kort er was brood te kort es gab zu wenig Brot, es fehlte an Brot er was brood te kort in het kort kurz, in aller Kürze in het kort sinds (of | oderod sedert) kort seit Kurzem sinds (of | oderod sedert) kort hide examplesshow examples