„aan“: voorzetsel aanvoorzetsel | Präposition, Verhältniswort präp Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) an an (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk,datief, 3e naamval | Dativ dat) aan aan examples twee aan twee jeweils zu zweit twee aan twee (net) aan 't lezen/schrijven zijn (gerade) beim Lesen/Schreiben sein (net) aan 't lezen/schrijven zijn aan 't werken zijn bei der Arbeit sein aan 't werken zijn iemand aan het lachen maken jemanden zum Lachen bringen iemand aan het lachen maken daar is niets aan das ist ein Leichtes das ist uninteressant (of | oderod langweilig) daar is niets aan daar was niets van aan es war kein Wort davon wahr daar was niets van aan het is weer aan tussen hen sie sind wieder Freunde sie gehen wieder miteinander het is weer aan tussen hen langzaam/rustig/… aan langsam/ruhig/… langzaam/rustig/… aan tot aan bis zu (datief, 3e naamval | Dativdat) tot aan heb ik iets van je aan? warum siehst du mich so an? heb ik iets van je aan? hide examplesshow examples