Dutch-German translation for "kunnen"

"kunnen" German translation

kunnen
werkwoord | Verb v

Overview of all translations

(For more details, click/tap on the translation)

examples
  • kunnen tegen
    kunnen tegen
  • buiten iets kunnen
    ohne eine Sache können (of | oderod auskommen)
    buiten iets kunnen
  • ermee door kunnen
    ermee door kunnen
  • hide examplesshow examples
er naar kunnen fluiten
das Nachsehen haben omgangstaal | umgangssprachlichumg
er naar kunnen fluiten
het niet kunnen stellen zonder
nicht aus-, zurechtkommen ohne (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk)
het niet kunnen stellen zonder
het niet kunnen bijsloffen
nicht mitkommen
het niet kunnen bijsloffen
niet kunnen nalaten
nicht umhinkönnen, nicht umhinkommen
niet kunnen nalaten
tegen een stootje kunnen
einiges vertragen können figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
tegen een stootje kunnen
geen pap meer kunnen zeggen
nicht mehr papp sagen können
fix und fertig sein figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
geen pap meer kunnen zeggen
niet kunnen afgaan
keinen Stuhlgang haben
niet kunnen afgaan
het wel kunnen schudden
es wohl vergessen können omgangstaal | umgangssprachlichumg
het wel kunnen schudden
kunnen schelen
er niet buiten kunnen
nicht umhinkönnen
nicht entbehren können, nicht ohne (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk) können
er niet buiten kunnen
iets aan de straatstenen niet kwijt kunnen
auf einer Sache sitzen bleiben
iets aan de straatstenen niet kwijt kunnen
tegen iemand niet kunnen optornen
gegen jemanden nicht ankommen
tegen iemand niet kunnen optornen
de eindjesmeervoud | Plural pl aan elkaar kunnen knopen
(mit seinem Geld) auskommen, über die Runden kommen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
de eindjesmeervoud | Plural pl aan elkaar kunnen knopen
(goed) overweg kunnen met elkaar
sich (gut) verstehen, sich vertragen
(goed) overweg kunnen met elkaar
overweg kunnen met
zurechtkommen mit (datief, 3e naamval | Dativdat)
overweg kunnen met
gemist kunnen worden
gemist kunnen worden
overweg kunnen met
ook | aucha. auskommen (of | oderod sich verstehen) mit (datief, 3e naamval | Dativdat) mit jemandem
overweg kunnen met
niet kunnen pruimen
nicht riechen (of | oderod ausstehen) können figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
niet kunnen pruimen
er geen flikker van kunnen (of | oderod weten)
keine blasse Ahnung haben (vondatief, 3e naamval | Dativ dat)
er geen flikker van kunnen (of | oderod weten)
iets niet kunnen omzeilen
um eine Sache nicht herumkommen
iets niet kunnen omzeilen

Tell us what you think!

Do you like the Langenscheidt online dictionary?

Many thanks for your review!

Do you have any feedback regarding our online dictionaries?

Is a translation missing, have you noticed a mistake, or do you just want to leave some positive feedback? Please fill out the feedback form. Giving an email address is optional and, under our privacy policy, used only to handle your enquiry.

Please confirm you are human by ticking the checkbox.*

*Mandatory field

Please fill in the fields marked *.

Thank you for your feedback!

Visit us at: