„overweg“: zelfstandig naamwoord overweg [ˈoːv̊ər-]zelfstandig naamwoord | Substantiv subst Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) Bahn-Übergang (Bahn-)Übergangmannelijk | Maskulinum, männlich m overweg overweg
„overweg“ overweg [-ˈνɛx] Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) zurechtkommen mit... examples overweg kunnen met zurechtkommen mit (datief, 3e naamval | Dativdat) overweg kunnen met overweg kunnen met ook | aucha. auskommen (of | oderod sich verstehen) mit (datief, 3e naamval | Dativdat) mit jemandem overweg kunnen met (goed) overweg kunnen met elkaar sich (gut) verstehen, sich vertragen (goed) overweg kunnen met elkaar