afgaan

„afgaan“: werkwoord

werkwoord | Verb v

(For more details, click/tap on the translation)

abgehen
afgaan

afgaan
hinunter-, herunter-, hinabgehen Treppeet cetera, enzovoort(s) | et cetera, und so weiter etc
afgaan

afgaan
losgehen Gewehr
afgaan

afgaan
klingeln Wecker
afgaan

afgaan
zurückgehen Wasser
afgaan

afgaan
sich blamieren Person
afgaan omgangstaal | umgangssprachlichumg

afgaan omgangstaal | umgangssprachlichumg

examples

niet kunnen afgaan

keinen Stuhlgang haben

niet kunnen afgaan
dat gaat hem goed af

das geht ihm gut (of | oderod leicht) von der Hand

dat gaat hem goed af
daar gaat niets van af! omgangstaal | umgangssprachlichumg

da gibts nichts! omgangstaal | umgangssprachlichumg

daar gaat niets van af! omgangstaal | umgangssprachlichumg
afgaan op

zu-, losgehen auf (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk)

afgaan op
afgaan op figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

sich verlassen auf (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk) figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

afgaan op figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
afgaan op

gehen (of | oderod urteilen) nach (datief, 3e naamval | Dativdat)

afgaan op
afgaande op

nach (datief, 3e naamval | Dativdat)

auf (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk)… hin

afgaande op

hide examplesshow examples