„stuk“: bijvoeglijk naamwoord stuk [stɵk]bijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) entzwei, kaputt, wund entzwei, kaputt stuk stuk wund stuk stuk
„stuk“: onzijdig stukonzijdig | Neutrum, sächlich n Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) Stück, Schriftstück, Akte, Wertpapier, Artikel, Figur, Teil Stück, Exemplar Geschütz, Wucht, Stück, Unterlage, Aas, Brocken Stückonzijdig | Neutrum, sächlich n stuk <-ken> Teilmannelijk | Maskulinum, männlich mof | oder odonzijdig | Neutrum, sächlich n stuk <-ken> Brockenmannelijk | Maskulinum, männlich m stuk <-ken> stuk <-ken> Schriftstückonzijdig | Neutrum, sächlich n stuk <-ken> Unterlagevrouwelijk | Femininum, weiblich f stuk <-ken> stuk <-ken> Aktevrouwelijk | Femininum, weiblich f stuk juridisch | RechtswesenJUR <-ken> stuk juridisch | RechtswesenJUR <-ken> Wertpapieronzijdig | Neutrum, sächlich n stuk economie | WirtschaftWIRTSCH <-ken> stuk economie | WirtschaftWIRTSCH <-ken> Artikelmannelijk | Maskulinum, männlich m Zeitung stuk <-ken> stuk <-ken> Figurvrouwelijk | Femininum, weiblich f Schach stuk <-ken> stuk <-ken> Geschützonzijdig | Neutrum, sächlich n stuk militair | Militär, militärisch ModeMIL <-ken> stuk militair | Militär, militärisch ModeMIL <-ken> Wuchtvrouwelijk | Femininum, weiblich f Person stuk omgangstaal | umgangssprachlichumg <-ken> stuk omgangstaal | umgangssprachlichumg <-ken> Stückonzijdig | Neutrum, sächlich n stuk pejoratief, kleinerend | pejorativ, abwertendpej <-ken> Aasonzijdig | Neutrum, sächlich n stuk pejoratief, kleinerend | pejorativ, abwertendpej <-ken> stuk pejoratief, kleinerend | pejorativ, abwertendpej <-ken> examples stuk grond <-ken> Grundstückonzijdig | Neutrum, sächlich n stuk grond <-ken> lekker stuk omgangstaal | umgangssprachlichumg <-ken> tolles Weibonzijdig | Neutrum, sächlich n omgangstaal | umgangssprachlichumg lekker stuk omgangstaal | umgangssprachlichumg <-ken> lekker stuk <-ken> heißer Typmannelijk | Maskulinum, männlich m lekker stuk <-ken> een stuk groter omgangstaal | umgangssprachlichumg <-ken> um einiges (of | oderod ein ganzes Stück) größer omgangstaal | umgangssprachlichumg een stuk groter omgangstaal | umgangssprachlichumg <-ken> dat de stukkenmeervoud | Plural pl eraf vliegen omgangstaal | umgangssprachlichumg <-ken> dass die Fetzenmannelijk meervoud | Maskulinum Plural mpl fliegen omgangstaal | umgangssprachlichumg dat de stukkenmeervoud | Plural pl eraf vliegen omgangstaal | umgangssprachlichumg <-ken> aan één stuk (door) <-ken> in einem fort aan één stuk (door) <-ken> aan stukken slaan <-ken> in Stücke schlagen aan stukken slaan <-ken> op het stuk van <-ken> in Sachen (genitief, 2e naamval | Genitivgen) op het stuk van <-ken> op zijn stuk blijven figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig <-ken> hart bleiben figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig op zijn stuk blijven figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig <-ken> op geen stukken na omgangstaal | umgangssprachlichumg <-ken> bei Weitem nicht, nicht im Entferntesten omgangstaal | umgangssprachlichumg op geen stukken na omgangstaal | umgangssprachlichumg <-ken> uit één stuk figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig <-ken> aus einem Guss figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig uit één stuk figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig <-ken> klein van stuk <-ken> klein (gewachsen) klein van stuk <-ken> van zijn stuk brengen/raken <-ken> aus der Fassung bringen/kommen van zijn stuk brengen/raken <-ken> hide examplesshow examples Stückonzijdig | Neutrum, sächlich n stuk <-s> Exemplaronzijdig | Neutrum, sächlich n stuk <-s> stuk <-s> examples 10 stuksmeervoud | Plural pl <-s> zehn Stückmeervoud | Plural pl 10 stuksmeervoud | Plural pl <-s> per (of | oderod het) stuk <-s> pro (of | oderod das) Stück, stückweise per (of | oderod het) stuk <-s> een stuk of omgangstaal | umgangssprachlichumg <-s> ungefähr, etwa omgangstaal | umgangssprachlichumg een stuk of omgangstaal | umgangssprachlichumg <-s>