„dag“: zelfstandig naamwoord dag [dɑx]zelfstandig naamwoord | Substantiv subst Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) Tag Tagmannelijk | Maskulinum, männlich m dag dag dag! → see „daag!“ dag! → see „daag!“ examples de hele dag den ganzen Tag de hele dag open dag Tag der offenen Tür open dag dag Tag für Tag dag dag uit tagaus, tagein dag uit op elk uur van de dag zu jeder Tageszeit op elk uur van de dag op zijn oude dag in seinen alten Tagen op zijn oude dag op zekere(n) dag eines (schönen) Tages op zekere(n) dag (op) de dag vóór (na) am Tage vor (nach) (datief, 3e naamval | Dativdat) (op) de dag vóór (na) per dag pro Tag, täglich per dag dag van aankomst (vertrek) Ankunfts-, Anreisetag (Abreise-, Abfahrtstag)mannelijk | Maskulinum, männlich m dag van aankomst (vertrek) voor de dag halen hervorholen voor de dag halen voor de dag komen zum Vorschein kommen voor de dag komen voor de dag komen met herausrücken mit (datief, 3e naamval | Dativdat) voor de dag komen met goed voor de dag komen eine gute Figur machen (of | oderod abgeben) goed voor de dag komen voor halve dagen halbtags, halbtägig voor halve dagen werkonzijdig | Neutrum, sächlich n voor halve dagen Halbtagsarbeitvrouwelijk | Femininum, weiblich f werkonzijdig | Neutrum, sächlich n voor halve dagen voor dag en dauw vor Tau und Tag, in aller Frühe voor dag en dauw hide examplesshow examples