„koers“: zelfstandig naamwoord koers [kuːrs]zelfstandig naamwoord | Substantiv subst Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) Kurs, Wett-Rennen, Wettfahrt Kursmannelijk | Maskulinum, männlich m koers koers (Wett-)Rennenonzijdig | Neutrum, sächlich n koers sport | SportSPORT Wettfahrtvrouwelijk | Femininum, weiblich f koers sport | SportSPORT koers sport | SportSPORT examples koers zetten naar Kurs nehmen auf (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk) koers zetten naar uit de koers raken vom Kurs abkommen uit de koers raken koers van de dag Tageskursmannelijk | Maskulinum, männlich m koers van de dag van koers veranderen ook | aucha. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig den Kurs ändern abdrehenook | auch a. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig van koers veranderen ook | aucha. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig hide examplesshow examples