„Herr“: Maskulinum, männlich HerrMaskulinum, männlich | mannelijk m <-n; -en> Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) heer, mijnheer, meneer, heerser, meester, baas heer Herr Herr mijnheer, meneer Herr Anrede Herr Anrede heerser Herr Herrscher Herr Herrscher meester, baas Herr Chef Herr Chef examples sein eigener Herr sein zijn eigen heer en meester zijn sein eigener Herr sein den großen Herrn spielen umgangssprachlich | omgangstaalumg de grote Jan uithangen umgangssprachlich | omgangstaalumg den großen Herrn spielen umgangssprachlich | omgangstaalumg einer Sache (Genitiv | genitief, 2e naamvalgen) Herr werden/sein een zaak meester worden/zijn einer Sache (Genitiv | genitief, 2e naamvalgen) Herr werden/sein Herrn X. Anschrift Aan de heer X., Dhr. X Herrn X. Anschrift hide examplesshow examples