„brok“: zelfstandig naamwoord brokzelfstandig naamwoord | Substantiv subst <-ken> Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) Brocken, Stück Brockenmannelijk | Maskulinum, männlich m brok Stückonzijdig | Neutrum, sächlich n brok brok examples brokkenmeervoud | Plural pl maken allerhand kaputt machen brokkenmeervoud | Plural pl maken brokkenmeervoud | Plural pl maken Schrott produzieren brokkenmeervoud | Plural pl maken brokkenmeervoud | Plural pl maken figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig Porzellan zerschlagen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig brokkenmeervoud | Plural pl maken figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig daar komen brokkenmeervoud | Plural pl van figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig das gibt bestimmt Ärger figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig daar komen brokkenmeervoud | Plural pl van figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig met een brok in de keel figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig mit zugeschnürter Kehle figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig met een brok in de keel figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig met de brokken zitten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig es auszubaden haben figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig met de brokken zitten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig hide examplesshow examples