„beneden“: bijwoord beneden [bəˈneːdə(n)] omgangstaal | umgangssprachlichumg [-ˈneːĭə(n)]bijwoord | Adverb adv Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) unten unten beneden beneden „beneden“: voorzetsel beneden [bəˈneːdə(n)] omgangstaal | umgangssprachlichumg [-ˈneːĭə(n)]voorzetsel | Präposition, Verhältniswort präp Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) unter, unterhalb unter (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk,datief, 3e naamval | Dativ dat) beneden unterhalb (genitief, 2e naamval | Genitivgen) beneden beneden examples naar beneden her-, hinunter herab, hinab naar beneden