„tand“: zelfstandig naamwoord tandzelfstandig naamwoord | Substantiv subst Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) Zahn, Zacke, Zinken Zahnmannelijk | Maskulinum, männlich m tand tand Zackevrouwelijk | Femininum, weiblich f tand tand Zinke(n)Femininum, Maskulinum in Klammern f(m) Gabelet cetera, enzovoort(s) | et cetera, und so weiter etc tand tand examples tandenmeervoud | Plural pl krijgen ook | aucha. zahnen tandenmeervoud | Plural pl krijgen zijn tandenmeervoud | Plural pl laten zien ook | aucha. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig die Zähnemeervoud | Plural pl zeigenook | auch a. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig zijn tandenmeervoud | Plural pl laten zien ook | aucha. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig iemand aan de tand voelen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig jemandem auf den Zahn fühlen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig iemand aan de tand voelen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig op zijn tanden bijten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig die Zähnemeervoud | Plural pl zusammenbeißen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig op zijn tanden bijten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig hide examplesshow examples