last

„last“: zelfstandig naamwoord

zelfstandig naamwoord | Substantiv subst

(For more details, click/tap on the translation)

Lastvrouwelijk | Femininum, weiblich f
last

last
ook | aucha. Bürdevrouwelijk | Femininum, weiblich f
last figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig

last figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
Ladungvrouwelijk | Femininum, weiblich f
last

last
Steuervrouwelijk | Femininum, weiblich f
last

Abgabevrouwelijk | Femininum, weiblich f
last

last
Mühevrouwelijk | Femininum, weiblich f
last

last
Unannehmlichkeitenvrouwelijk meervoud | Femininum Plural fpl
last

Ärgermannelijk | Maskulinum, männlich m
last

last

examples

sociale lastenmeervoud | Plural pl

Soziallastenvrouwelijk meervoud | Femininum Plural fpl

Sozialabgabenvrouwelijk meervoud | Femininum Plural fpl

sociale lastenmeervoud | Plural pl
iemand last bezorgen

jemandem Ärger machen (of | oderod bereiten)

iemand last bezorgen
iemand veel last bezorgen

jemandem zu schaffen machen

iemand veel last bezorgen
last hebben van

Ärger haben mit (datief, 3e naamval | Dativdat)

leiden an (of | oderod unter) (datief, 3e naamval | Dativdat)

last hebben van
op last van

im Auftrag (genitief, 2e naamval | Genitivgen)

auf Veranlassung (genitief, 2e naamval | Genitivgen)

op last van
ten laste leggen

zur Last legen

ten laste leggen
ten laste van

zulasten (genitief, 2e naamval | Genitivgen)

ten laste van
te uwen laste economie | WirtschaftWIRTSCH

zu Ihren Ungunsten

te uwen laste economie | WirtschaftWIRTSCH

hide examplesshow examples