„dom“: bijvoeglijk naamwoord dom [dɔm]bijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) dumm, blöde, doof dumm, blöde dom dom doof dom omgangstaal | umgangssprachlichumg dom omgangstaal | umgangssprachlichumg examples zich van den domme houden sich dumm stellen zich van den domme houden
„dom“: zelfstandig naamwoord domzelfstandig naamwoord | Substantiv subst Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) Dom, Münster Dommannelijk | Maskulinum, männlich m dom Münsteronzijdig | Neutrum, sächlich n dom dom