„aflopen“: werkwoord aflopenwerkwoord | Verb v Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) ablaufen, hinunter-, herunterlaufen, ausgehen, enden zu Ende gehen, ablaufen, auslaufen, abfallen, klingeln rasseln ablaufen aflopen aflopen hinunter-, herunterlaufen aflopen aflopen ausgehen, zu Ende gehen, enden aflopen aflopen ablaufen, auslaufen Vertrag aflopen aflopen abfallen Straße aflopen aflopen klingeln, rasseln Wecker aflopen aflopen examples dat is een aflopende zaak die Sache neigt sich dem Ende zu dat is een aflopende zaak het is afgelopen met hem es ist zu Ende mit ihm het is afgelopen met hem aflopen op zulaufen (of | oderod zugehen) auf (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk) aflopen op