„boos“: bijvoeglijk naamwoord boosbijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) böse, ärgerlich, ungehalten, übel, schlimm böse, ärgerlich, ungehalten boos boos übel, schlimm boos boos boos → see „boze“ boos → see „boze“ examples zich boos maken (om) böse werden (wegengenitief, 2e naamval | Genitiv gen) sich erbosen (überaccusatief, 4e naamval | Akkusativ akk) zich boos maken (om) boos zijn op iemand jemandem (of | oderod auf jemanden, mit jemandem) böse sein boos zijn op iemand