„uitbroeden“: werkwoord uitbroeden [ˈ-bruˑd-]werkwoord | Verb v Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) ausbrüten ausbrüten uitbroeden ook | aucha. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig uitbroeden ook | aucha. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig