„schipbreuk“: zelfstandig naamwoord schipbreuk [ˈsxɪbrøːk]zelfstandig naamwoord | Substantiv subst Overview of all translations (For more details, click/tap on the translation) Schiffbruch Schiffbruchmannelijk | Maskulinum, männlich m schipbreuk schipbreuk examples schipbreuk lijden Schiffbruch erleiden schipbreuk lijden schipbreuk lijden figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig ook | aucha. scheitern, sich zerschlagen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig schipbreuk lijden figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig